woensdag 11 december 2013

HISTORISCHE WANDELING HARTEN (OPEN MONUMENTENDAG 1991)





HISTORISCHE WANDELING HARTEN

INLEIDING
Speciaal ter gelegenheid van de Open Monumentendag 1991 is deze wandeling over Harten geschreven. Het gebied waar u over wandelt behoorde tot de voormalige "buurschap Harten". Deze buurschap, waarvan de geschiedenis nauw is verweven met het Mariaklooster te Renkum, strekte zich uit van Quadenoord tot het voormalige kasteel Grunsfoort. Dit kasteel heeft gestaan in het weiland dat ten noorden van Kortenburg is gelegen. Kortenburg is de toegangsweg vanuit Renkum naar Oranje Nassau Oord.
Een buurschap had een eigen bestuursorgaan in de vorm van buurspraak. Van oorsprong zijn buurschappen al heel oud, al is van sommige het ontstaan niet opgehelderd. Op de Veluwe kende men naast de buurschap ook het instituut van het maalschap en die van de mark.
Harten wordt in 838 voor het eerst genoemd en heeft tot in de 17e eeuw bestaan. Het was geen echt dorp, maar een verzameling verspreid liggende boerderijen in het dal in de buurt van de beek en een kapel.

De routebeschrijving begint op de parkeerplaats van de informatieruimte "De Beken" van Staatsbosbeheer, aan de Nw. Keijenbergseweg. Aangehouden zijn de beeknamen als vermeld in de "verordening op de beken in de gemeente Renkum". U zult o.a. een ontmoeting hebben met archeologische monumenten, nl. grafheuvels. Deze zijn altijd als monument bedoeld geweest en nog steeds kunnen zij ons treffen als indrukwekkende herinneringstekens uit het verleden.

Hopelijk zijn wij geslaagd in onze opzet een leuke wandeling te maken en in het verstrekken van informatie over de rijke geschiedenis van de oude buurschap Harten. In elk geval wensen wij u een fijne wandeling toe!

Werkgroep Open Monumentendag

ROUTEBESCHRIJVING

Vanaf de parkeerplaats bij de informatieruimte De Beken loopt u voor de voormalige boerderij langs om daarna linksaf het bospad op te gaan, voorbij het SBB bord vrije wandeling op wegen en paden en de paal met de witte kop. U volgt hier de witte wandeling over het pad langs de beek. 

'De Beken', vanouds een boerderij, was in 1712 al bekend onder de naam 'Langenbroek. Het is een van de vijf boerderijen waarvan bekend is dat zij al in het begin van de zeventiende eeuw deel uitmaakten van de buurschap 'Harten'. Deze vijf erven waren ongeveer even groot. Dat is eeuwen zo gebleven, vijftig morgen land had iedere boer ter beschikking, dat komt met veertig hectare overeen. 
Op de kadastrale kaart van 1832 had het grondoppervlak van de boerderij en schuur dezelfde vorm als nu het geval is. 
Ook toen zou men onder hoog geboomte het pad gevolgd hebben, terwijl het gazon aan onze linker hand de moestuin was. Tussen deze tuin en de beek lag de boomgaard. 

De beek waar u nu voor staat wordt Molenbeek genoemd. De beek die midden door het dal stroomt is de Halveradsbeek. De beek aan de overkant van het dal is de Oliemolenbeek, genoemd naar een watermolen die oorspronkelijk gebruikt werd voor het persen van olie uit lijnzaad of raapzaad. Later werd daar een papiermolen aangedreven en leverde deze beek tot 1920 ook water aan een wasserij.

In dat jaar werd de beek verkocht aan Van Gelder Papier.De papierfabriek had hiermee alle beken in eigendom en gebruikte het water als proceswater. 
De Molenbeek heeft de fabriek tot 1963 van water voorzien, in dat jaar werd overgeschakeld op bronbemaling. In 1976 zijn de beken voor een symbolisch bedrag aan Staatsbosbeheer overgedragen.

De Molenbeek ligt duidelijk een heel stuk boven het maaiveld. Dit is dan ook een opgeleide beek. Aan de andere kant van het dal ligt ook zo'n opgeleide beek en vooral in het laatste deel van de route krijgt u beide beken goed te zien. De aanwezigheid van twee langs de beekdalwanden opgeleide beken is al vrij bijzonder, de aanwezigheid van een zogenaamde halveradsbeek is dat helemaal. Deze laatste beek ontspringt midden in het beekdal. Een halveradsbeek, een beek met te weinig verval om een bovenslagrad aan te drijven, wordt benut om een klein rad te drijven of om een groot rad extra hulpkracht te geven. Dit rad had slechts de halve diameter van een gewoon bovenslagrad. De Halveradsbeek wordt in hoofdzaak door kwelwater gevoed. Dit in tegenstelling tot de beide andere beken die sprengenwater voeren. Net voor het punt waar u rechtsaf gaat ligt de enige sprengkop van de Halveradsbeek aan de overzijde van de Molenbeek. 

Net voor het paaltje waarop in gele verf het getal 13 is aangebracht gaat u naar rechts. 
U steekt de Nieuwe Keijenbergseweg over. De toevoeging 'nieuwe' doet niet vermoeden dat deze hier al eeuwen heeft gelegen om Renkum met Quadenoord te verbinden. 
Na een kleine klim via een trapje komt u boven op de steile dalwand. 

Rechts tussen de bomen ziet u de resten van een oude tuinmuur van het landgoed 'de Keijenberg'. Tussen deze muur en het pad waar u zich op bevindt heeft vermoedelijk de Hartense kapel gestaan. 

Het kerkje heeft hier waarschijnlijk al in of voor het jaar 838 gestaan. In een oorkonde uit die tijd komt de naam Herodna voor, een villa (dorp) en een hof (curtis). Uit de omschrijving valt af te leiden dat Herodna in deze hoek van de Veluwe moet hebben gelegen en daar geen andere plaats met kerk uit die tijd bekend is, doet het vermoeden dat dit Herodna het latere Harten was. Uit veel latere stukken blijkt dat in de kapel een vicari-altaar stond. Het waren de heren van Doorwerth die namens het vicarie Willibrord het recht hadden de geestelijke voor de kapel te benoemen (de collaters). 

Kaarten uit 1570 en 1656 sterken het vermoeden dat de kapel waarschijnlijk ten oosten van Everwijnsgoed, dicht achter De Keijenberg, heeft gestaan. 
Omtrent de grootte van het bewoonde gebied is niets met zekerheid te zeggen. Het is aannemelijk dat de kapel centraal in het bewoonde gebied heeft gelegen. 
Opvallend is dat door oude Renkummers deze plaats de Kapelleheuvel wordt genoemd.

Vanaf deze heuvel had men een goed uitzicht over de omtrek. Daarbij moet u bedenken dat hier uitgestrekte heidevelden lagen en zuidoostwaarts bouwlanden lagen. Ook de kapel was van verre te zien. Is het toeval dat in de naaste omtrek meerdere kerken zo gesitueerd zijn? De kerk van Heelsum had zo'n zelfde positie en staat daar nu nog. De oude kerk van Renkum stond ook al op de rand van een steile hoogte, waar nu nog de begraafplaats aan Onder de Bomen is gelegen. 

Het Sint Maria's klooster te Renkum verwierf tussen 1414 en 1488 door schenkingen van de landheren de gehele buurschap Harten. Na de reformatie (1631) werden er geen diensten meer gehouden in de kapel. Deze moet daarna al gauw gesloopt zijn. Harten zelf kwam aan de Gelderse Rekenkamer en het gehele gebied werd in 1639 aan Arnhems burgemeester Van Essen verkocht. Onder zijn leiding kwam de buurschap tot grote bloei, hij hield de vijf erven in stand en bewoonde zelf de meest noordelijke, de boerderij Quadenoord, toen meer westelijk gelegen. Pas in deze eeuw is het huidige landhuis Quadenoord gebouwd. Door vererving kwam in 1712 Harten in het bezit van de gebroeders, de baronnen, Van Gendt, en ontstonden er twee landgoederen, n.l. de Keijenberg en Quadenoord. 

Huize De Keijenberg werd omstreeks 1820 gebouwd en bestond naast het huis zelf, uit een koetshuis en zuid-westelijk van het huis nog uit een koepel. Daar vandaan had men een fraai uitzicht over het beekdal naar de Rijn en Betuwe. 

In 1875 kwam het landgoed in bezit van Jonkheer Mr. F.J.H. Schimmelpenninck. In 1970 werd het landgoed aangekocht door Staatsbosbeheer. Het huis is sinds 1966 in gebruik als vormingscentrum. 

U vervolgt het bospad, bij de eerste kruising steekt u recht over en volgt de blauwe wandeling tot aan het volgende kruispunt. Hier verlaat u de blauwe wandeling en gaat naar links om na ongeveer honderd meter de Bennekomseweg over te steken om de zandweg verder te vervolgen. U komt daarbij langs de overblijfselen van de vroegere hout- en wildwallen (wildgraft).

Links van onze weg ligt dieper in de bosopstand de eerste grafheuvel. Deze is vanaf ons pad moeilijk te vinden. Iets verderop zult u zo'n heuvel gemakkelijker kunnen bekijken. Deze grafheuvel is de grootste uit de gehele omtrek met een diameter van vijftien meter en een hoogte van een meter veertig. Deze tumulus
is officieel onderzocht en in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden worden bewaard een late standvoetbeker, een doorboorde stenen bijl, een vuurstenen bijl en een vuurstenen spaander. 

Bij grafheuvels zult u vaak een bordje aantreffen van het R.O.B. (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek). Grafheuvels en andere archeologisch belangrijke objecten zijn beschermde monumenten. Ze worden alleen dan opgegraven wanneer ze dreigen te verdwijnen. De meeste zijn geplunderd en/of onderzocht. Verspreid over de Veluwe liggen nog ca. 650 grafheuvels. In dit gebied zijn een twintigtal te vinden.

Zowel bij het kruispunt als de daarop volgende vijfsprong gaat u rechtdoor. Nu wordt het pad duidelijk smaller en is aan weerszijden door een lage wal gemarkeerd. Aan het eind van dit pad komt u bij een groep van vier grafheuvels.

Deze grafheuvels werden in 1929 door kapitein H.J. Bellen "onderzocht". Uit drie van deze grafheuvels zijn standvoetbekers bekend. Deze militair bezat een rijke collectie archeologica uit grafheuvels in de omgeving van Ede. In 1971 werd de noordelijke heuvel nog door een schatgraver bezocht. Een grote centrale ingraving liet hij als dank achter. In 1972 vond in de zuidelijke grafheuvel een na-onderzoek plaats. Gevonden werden de sporen van het centrale primaire schachtgraf. Zowel deze als de andere standvoetbeker-grafheuvels werden toen ook voor pollen-analyse bemonsterd. 

Soms blijkt dat vóór het opwerpen van de grafheuvel rondom de grafkuil nog sprake is geweest van een tijdelijk bouwsel, hutgraf of bijenkorfgraf, of een andere vorm van tijdelijke afbakening. Deze hebben de vorm van een standspoor of standgreppel waarin al dan niet een paalkrans of palissade heeft gestaan. Dergelijke paalkransen en greppels laten zich tussen de heuvelvoet en de centrale grafkuil aftekenen als verkleuring van de bodem. Of dergelijke tijdelijke constructies werden verwijderd dan wel bedolven door de opgeworpen grafheuvel laat zich niet altijd verklaren. Rondom de grafheuvel is in een aantal gevallen sprake van een randstructuur in de vorm van een paalkrans of een ringsloot.

Op de kruising met de 4 grafheuvels staat u buiten het vroegere gebied van de buurschap Harten. U bevindt zich op de vroegere domeingronden, de 'Renkumse Heide'. Tot aan de beek was dit terrein nog geheel heide.

U vervolgt de route door linksaf, de heuvel af te lopen. Dit brede zandpad is een duidelijk voorbeeld van een schaapsdrift omgeven met walletjes. De walletjes moesten voorkomen dat de schapen van het pad afweken. Langs deze drift gingen de schapen vanuit Harten naar de Renkumse heide. In het beekdal zijn verschillende plaatsen bekend, die ook nu nog te onderscheiden zijn, waar de zo karakteristieke schaapskooien gestaan hebben. 

Bij de Molenbeek aangekomen, steekt u deze over, om de route tussen de weilanden door te vervolgen. 

Nadat eerlang op een perceel omgeploegd weiland, links van het pad door het dal, een grote hoeveelheid scherven werd aangetroffen heeft een oppervlakte-onderzoek en een beperkte opgraving plaatsgevonden. Dit gebied trok in de vorige eeuw ook al de aandacht vanwege de vele vondsten die hier gedaan werden. In 1938 heeft Dr. W.C. Braat op een ander perceel, rechts van het pad, een onderzoek ingesteld. De grootste massa scherven stamt uit de dertiende en veertiende eeuw. Ook werden Romeinse, Merovingische en Karolingische fragmenten gevonden, evenals laat-middeleeuwse. Tijdens het onderzoek in de zeventiger jaren was het al niet anders. Een aantal proefputten werden gegraven en in een daarvan werden paalsporen gevonden alsmede stukken huttenleem. 




De vondsten uit de proefputten bevestigen min of meer de conclusie die reeds uit de oppervlaktevondsten was getrokken, namelijk dat op deze plaats in de Merovingisch/Karolingische periode bewoning was. Deze bewoning heeft waarschijnlijk geduurd tot in de late- middeleeuwen. De Romeinse en inheemse aardewerkfragmenten wijzen er op dat er waarschijnlijk reeds eerder bewoning was.
Verder richting Bennekomseweg zijn ook bewoningssporen aangetroffen. De vele in de literatuur vermelde vondsten, gedaan in de vorige eeuw, gaven al aan dat de buurschap Harten intensief bewoond geweest moet zijn. Opmerkelijk zijn de Romeinse muntvondsten, de Romeinse handmolen en enkele Romeinse aardewerkfragmenten. Daarnaast de vele vondsten van Germaans, Frankisch en middeleeuws aardewerk.
Al deze vondsten wijzen op bewoning vanaf de Romeinse tijd.

Was er Romeinse bewoning op Harten? In 1816 werd bij het ontginnen van een stukje heide een pot met Romeinse munten gevonden. De munten droegen de beeltenis van keizer Hadrianus (117-138 na Chr.)- Later, toen dit gebied door Ds. O.G. Heldring werd bezocht, vermeldt hij opnieuw muntvondsten en een volledig intact gebleven Romeinse handmolen. Volgens een mededeling van Dr. Janssen werden in 1839 fragmenten en in 1860 een volledig intact gebleven koren-handmolen gevonden. Hij noemt deze handmolens Romeins maar het zouden ook 'Oud-Frankische' exemplaren kunnen zijn. In 1875 bezocht Ds. Heldring dit gebied opnieuw en hij beschrijft dat hij twee manden vol scherven uit allerlei tijdperken mee naar huis nam. In deze tijd bezocht ook Dr. Pleyte Quadenoord. 
Ook hij beschrijft dat de scherven voor het oprapen lagen, ook Romeinse. Zo volgen er meer van deze mededelingen. Bij het door Dr. W.C. Braat ingestelde onderzoek in 1938 hoopte men niet alleen middeleeuwse bewoningssporen te vinden, maar ook Romeinse en prehistorische. Vooral de scherven van Romeins aardewerk en de vroegere verschillende muntvondsten deden hem hopen sporen te vinden van een Romeinse occupatie buiten de grensrivier de Rijn of inheemse bewoning uit de Romeinse tijd in het gebied waar de Romeinen geen bewoning zouden dulden. De opgraving leverde echter niet de bewoningssporen op die men gehoopt had te zullen vinden. 

Stopt u bij het tweede bruggetje, over de Oliemolenbeek, even? 

Het heuveltje rechts in het weiland, links van de Oliemolenbeek, wordt vaak aangewezen als het kerkheuveltje. Nog even terug naar het heuveltje. Boringen brachten baksteengruis en kalkspecie naar boven. Dit gaf niet veel duidelijkheid. De voorlopige datering is laat-middeleeuws. Alleen een sleuf graven door en langs de heuvel zou ons meer duidelijkheid verschaffen.

Naar rechts kijkend (schuin rechts achter de 'kapelleheuvel') ziet u schuren waar het restant van de Quadenoordse molen staat. Het molenhuis is nog aanwezig en verkeert in een zeer slechte staat van onderhoud. Dit molenhuis is de laatste nog bestaande herinnering aan de papierindustrie in het dal.

Op 30 december 1709 wordt onder de bezittingen van Frederik Hendrik baron van Gent vermeld 'de papiermolen daer Lubbert op woont'. Dit is de oudste bekende vermelding van de papiermolen bij Kwadenoord. Waarschijnlijk is hier tot 1874 papier gefabriceerd. In dat jaar werd de molen verkocht aan landbouwer Gerrit van Maanen, die het molenhuis voor zijn boerenbedrijf gebruikte. Het gehele landgoed Kwadenoord werd in 1875 verkocht aan Francois C.W. Koker, kantonrechter te Wageningen. De molen werd omgebouwd tot korenmolen. Tot 1913, in welk jaar de molen werd verkocht, heeft hij als korenmolen gewerkt; toen werd zijn taak door een stoomkorenmaalderij overgenomen. Doordat op dieselolie overgegaan werd is het gebouwtje wat uitgebreid. De molen werd stilgelegd en in 1923 is het waterrad verwijderd. 

Ook al verkeert deze molen, een radloos gebouw zonder maalwerk, in een zeer slechte staat van onderhoud, dan zou alleen al vanuit historisch opzicht het de moeite van het behouden waard zijn. In onze gemeente bestaat verder niets meer, wat aan een watermolen herinnert. 

Inmiddels bent u aan de westzijde van het beekdal gekomen. Is het u opgevallen dat het dal een ongelijkzijdig dwarsprofiel heeft? 

Het dal maakt deel uit van een in het Saalien gevormde smeltwaterwaaier. Het is een erosiedal dat tijdens de latere en tevens laatste ijstijd, het Weichselien, deze asymmetrische vorm heeft aangenomen. Tijdens deze periode drong het landijs niet meer tot Nederland, maar werd wel de grond diep bevroren. Alleen in de zomermaanden ontdooide de bovenste grondlaag en stroomde een modderbrij naar beneden het dal in en vanhier in de richting van de Rijn, daarbij het beekdal verder deels opvullend en deels uithollend. Dit proces noemen we solifluctie. Deze term is afkomstig van de Latijnse woorden solum en fluctus, welke respectievelijk bodem of grond, en vloed of stromen betekenen. Vrij vertaald: vloeiing van de grond. 

Het dal, dat in noordoost - zuidwest richting ligt, wordt door een noordwest en een zuidoosthelling geflankeerd. Het normale effect van een langdurige erosie, wat solifluctie mede veroorzaakt, is dat er diepe dalen kunnen ontstaan met tamelijk steile wanden. De zuidoosthelling is tamelijk steil, terwijl de noordwesthelling een veel glooiender karakter heeft gekregen. Dit komt onder andere doordat deze laatste helling tijdens het Weichselien in de zomermaanden intensiever en langduriger zonnewarmte opving, terwijl de zuidoosthelling, hoe hoger deze werd, steeds meer in de schaduw kwam te liggen. Daar komt nog bij dat in die tijd hevige en langdurige arctische sneeuwstormen ons land teisterden. Deze overwegend westelijke winden voerden veel zand met zich mee, waarbij veel dekzand op de noordwesthelling werd gedeponeerd. Zo hebben de solifluctie en de wind samen voor het glooiende profiel van deze zijde van het dal gezorgd.

Wanneer u het beekdal bent doorgelopen bevindt u zich in de strook waar sinds eeuwen de bouwlanden van Harten gelegen hebben. Ook zuidoostelijk van de Keijenberg zijn deze te vinden. Westelijk hiervan liggen weer de oudste bossen, de landschapshegge 'De Moft' of 'Moft Bosch'. Andere namen die u tegen kunt
komen zijn Moffetbosch, Moefte, Moft en Mofheggen. Het Moftbos wordt reeds vermeld in het jaar 996. Later heeft het bos het karakter gekregen van een open bosgebied, bestaande uit heide, eikenstrubben en zandverstuivingen. De heidevelden namen geleidelijk in omvang toe. Op kaarten uit de 16e en 17e eeuw staat de Moffet aangegeven als een spaarzaam met bos bezet gebied, met daaromheen een krans van nederzettingen. Tegenwoordig ligt daar het landgoed 'Oostereng'. Van hier tot Oostereng is het land in de achttiende en negentiende eeuw Wagenings grondgebied geweest. Vandaar dat nog steeds van het Renkumse en Wageningse Harten wordt gesproken.

U bent dus van de Renkumse heide door het Hartense naar de Moft gelopen. Of ook wel van de arme haarpodzolgronden, over de natte veldpodzolgronden met hier en daar wat veengrond van het beekdal, naar de minder arme holtpodzolgronden, waar ook de door de eeuwen heen gevormde hoge enkeerdgronden liggen. In het beekdal, op de plaatsen die al lang in cultuur zijn geweest, liggen de beekeerdgronden.

Aan het eind van het pad door het beekdal komt u bij een T-kruising met een brede zandweg. U gaat linksaf en direct rechts van u heeft eens een schaapskooi gestaan. De massaal voorkomende vlier, een stikstofminnende soort wijst u de plaats aan.

Onder andere vanuit deze kooi trokken dagelijks gedurende vrijwel het gehele jaar de schaapherders met hun kudden langs de schaapsdriften naar de Renkumse heide. Die schapen aten bij voorkeur de jonge boomopslag en grassen, 's Nachts verbleven ze in de schaapskooi, waar op de hei gestoken plaggen de bodem bedekten. Deze plaggen werden in de stallen als onderlaag gebruikt en raakten vermengd met de mest van de schapen. Van tijd tot tijd werd de (pot)stal leeggeschept en de plaggenmest op de akkers, de enkeerdgronden, gebracht. Dit heet potstalcultuur. 

U gaat linksaf, aan uw rechterhand ligt dan een van die oude bouwlanden en links een houtsingel, welke eertijds een akkermaalsbosje was.

Bij de Keijenbergseweg aangekomen gaat u rechtsaf en volgt het fietspad ongeveer honderd meter. Steekt daar de weg voorzichtig! over en daar geeft tussen de rijweg en het fietspad een groepje oude lindebomen nog duidelijk de plaats aan waar eens een schaapskooi stond.

Omdat linden veel schaduw geven werden ze om die reden vaak aangeplant. De omtrek van de kooi is hier heel duidelijk herkenbaar. Allereerst door de plekken waar de steunberen hebben gestaan. De wortels van de lindebomen geven de grens aan. Ook de hier dominerende brandnetel, weer zo'n stikstofminnende plant,
geeft duidelijk de plaats aan. 

De route gaat naar links. U volgt het fietspad. Na ongeveer driehonderd meter passeert u boerderij Everwijnsgoed.

Deze boerderij dateert uit 1805 en staat op de plaats waar in 1656 ook al een boerderij stond. Deze voorganger is dus een van de vijf Hartense boerderijen. Everwijnsgoed is een van de tamelijk zeldzame Gelderse T-boerderijen. Het woongedeelte is van de weg afgekeerd. De rechter schuur werd in 1854 gebouwd, terwijl de middenschuur eigenlijk de in 1900 overdekte mestvaalt is. In 1980 is de boerderij in gebruik genomen als leerboerderij en werden er cursussen gegeven zoals weven, spinnen en broodbakken.
Ook deed men aan biologische groenteteelt, d.w.z. men maakte alleen gebruik van natuurlijke mest en compost. Everwijnsgoed is sinds kort verkocht en zal als een klein congrescentrum gaan fungeren.

U volgt nu van hier de witte wandeling, die u weer bij het uitgangspunt van onze wandeling brengt.

Colofon

Afbeelding omslag: ontleend aan De Veluwezoom; Ir Nico P.H.J.Roorda van Eysinga L.I.; z. j . 
Kaarten: van J. Neefjes, uit: "Harten" - een literatuur en kaartstudie naar de oude buurtschap Harten, bij
              Renkum; L.U. Wageningen - 1990
Tekst:    Sjaak Bakker en Theo Steenaart
Druk:     Huisdrukkerij gemeente Renkum.
Oplage: 350 ex.


dinsdag 10 december 2013

WANDELING OVER HET LANDGOED QUADENOORD (IVN)










WANDELING OVER HET LANDGOED QUADENOORD.

Inleiding
U staat aan het begin van een prachtige wandeling.
De afstand van deze tocht is ongeveer vier kilometer, ruim een uur wandelen. De wandeling voert door het beekdal van de Renkumse beken, vervolgens door een prachtig bosgebied met oude beukenlanen, enkele akkers en een grote moestuin, "Het Landje".
Op enkele belangrijke punten in de route geven wij wat informatie over de geschiedenis en de natuur van
dit gebied. Deze wandeling is in elk seizoen de moeite waard om te wandelen.
Wij wensen U een prettige tocht door dit afwisselende natuurgebied.


U staat met Uw rug naar de boerderij en U kijkt in noordelijke richting over het dal van de Renkumse beken.
Deze wandeling voert U door een gebied waarvan de vorm in een ver verleden is ontstaan. Het materiaal is aangevoerd door de rivieren de Rijn en de Maas. In de Riss-ijstijd (200.000 tot 100.000 jaar geleden) kwam het landijs tot vlakbij dit gebied en stuwde de bodem op. Het dal, waardoor de beek nu stroomt, is later uitgeslepen door enorme massa's smeltwater, die zich vanaf het Veluwemassief een weg baanden naar de Rijn.
Ca. 10.000 jaar geleden (in de Würm-ijstijd) is als gevolg van erosie een deel van de hellingen weer afgevlakt. Hierbij valt op, dat de noordhelling veel minder steil is dan de zuidhelling. Dit komt vaker voor (onder rneer ook bij het dal van de Heelsumse beek) en hierbij heeft de sterke instraling van de zon op de Noordhelling een rol gespeeld.
De oude boerderij "Het Everwijnsgoed" waar U voorstaat is volgens de gevelsteen gebouwd in 1858. Uit oude stukken blijkt, dat hier in 1791 al een boerderij was. Enige jaren geleden is het Everwijnsgoed weer helemaal opgeknapt en in gebruik genomen als leerboerderij; hier worden kursussen gegeven zoals weven, spinnen, broodbakken en tuinieren.
Vroeger stonden hier veel schaapskooien die jammer genoeg verdwenen zijn. Ruim 100 meter verder langs de weg geeft een groepje oude lindebomen nog duidelijk de plaats aan waar een schaapskooi stond.
De vlier is een struik die kenmerkend is voor plaatsen waar veel voedsel aanwezig is. Daarom groeit hij vaak op plaatsen waar de mens de grond heeft verrijkt, zoals bijvoorbeeld in de omgeving van boerderijen en mesthopen. Al is de vlier één van de meest algemene houtige gewassen, tegelijkertijd is het ook één van de
meest merkwaardige. De takken zitten onder een opvallend schuine hoek aan de stam, stijfjes, je zou haast zeggen houterig. Maar die takken zijn in feite uitermate bros; in plaats van met kernhout zijn ze gevuld met sponsachtig merg. 


De bessen zijn eetbaar en worden wel ge-bruikt voor jam.
Volgens een oud Gelders recept kan men de jonge bloemen gebruiken bij de bereiding van vlierpannen-koeken. Daartoe moet men zo'n schermvonnige tros bloemen meebakken in het deeg.

Misschien kunt U in deze houtwal nog meer opvallende planten of bomen herkennen.

Als U aan de linkerhand ook de bosrand bereikt gaat U rechtsaf het pad door het beekdal.

Let op de fraaie eik. 
Het is de Amerikaanse eik.
Deze geïmporteerde boom voelt zich hier prima thuis op de zandgronden van de Veluwe. Het blad is groot met scherpgepunte tanden. In de herfst krijgen deze bladeren prachtige kleuren, van geel tot diep-rood. Het blad verteert erg langzaam, omdat de juiste organismen in Nederland niet aanwezig zijn. Deze alleenstaande boom heeft hier in het beekdal een belangrijke functie als schuilplaats voor kleine vogels en als uitkijkpost voor roofvogels zoals de buizerd en de havik, die in dit gebied hun jachtterrein hebben.
De Amerikaanse eik wordt in steden en dorpen vaak als laanboom aangeplant. In de stad heeft deze boom een belangrijke functie als zuurstofproducent en stofvanger. Deze boomsoort is sterk en kan redelijk goed tegen luchtverontreiniging.
De Vlaamse gaai plukt de eikels en verstopt ze in de grond. Later kan de gaai ze niet terug vinden. Zo zorgt ook de Vlaamse gaai voor de verspreiding van de eik.

Het beekdal in vroeger tijden - een stukje geschiedenis. 
Staande midden in het dal zijn er sporen te zien van een zeer lang verleden. Als U in noordelijke richting kijkt, met Uw rug naar de Bennekomseweg dus, kunt U enkele heuveltjes ontwaren: grafheuvels, waar bewoners van ongeveer 4000 jaar geleden hun doden begroeven. Bij opgravingen werden tal van klok- en trechterbekers gevonden. De bekers danken hun naam aan de vorm. De trechterbekers zijn de oudste. Van de klokbekers zijn de meeste gevonden. Bij een onderzoek in 1816 werd een pot met Romeinse munten gevonden. De kop op de munten was van keizer Adrianus. Later trof men bij het bewerken van een akker met boekweit nog eens 25 urnen aan. Ook werden twee stenen van een Romeinse handmolen gevonden.
In de Middeleeuwen moet het hier gewoon druk geweest zijn: ongeveer op deze plaats lag de buurtschap Harten, die zich uitstrekte van de Hartenseweg bij de oude papierfabriek van van Gelder tot aan Kwadenoord. De buurtschap werd gevormd door boerderijen en bedrijfjes, waaronder korenmolens, oliemolens. Wonen in de buurt van het onmisbare, zuivere water van de beken heeft veel aantrekkingskracht uitgeoefend. Bovendien was het beekdal vruchtbaar. De buurtschap Harten heeft een eigen kapel gehad; waarschijnlijk heeft deze kapel gestaan tussen Kwadenoord en de Bennekonseweg, aan de oostzijde van het beekdal. Er heeft een altaar in gestaan ter ere van St. Willibrordus, de monnik die vanuit Ierland, als eerste bisschop van Utrecht, werkte aan de kerstening van Nederland. Een beroemd oudheidkundig onderzoeker, Ds. Heldering, heeft waarschijnlijk als laatste de resten van de kapel gezien.
In 1872 kocht kantonrechter Koker uit Wageningen het land, dat onder de naam Quadenoord verder bestond.
De Keyenberg kwam in het bezit van Jonkheer Schimmelpenninck.

Grasland
Alle grasland lijkt op elkaar. Als U goed kijkt, kunt U zien, dat zo'n mat uit verschillende soorten gras bestaat. De boer weet precies welk zaaimengsel de beste grasmat oplevert. Hij ziet niet graag andere planten tussen het gras. Gele paardebloemen en boterbloemen mag voor de natuurgenieter een prettige aanblik zijn, de boer houdt er niet van en het vee loopt er om heen. Door de komst van kunstmest is een grote eentonigheid ontstaan. Door de grote giften van vooral stikstof, soms wel 200 kg. per hectare, verdring het snel groeiend gras de meeste andere planten, zeker die van arme grond houden. Hetzelfde effekt heeft de uitgereden drijfmest (urine van varkens) en gier of aalt (vloeibaar gemaakte koemest). Als U om U heen kijkt zult U ook die eentonigheid vaststellen.Voor 1930 was het hier wel anders; toen werd hier alleen bemest met schapenmest. Uit schilderijen en tekeningen blijkt de variatie in vroeger tijden. Toch is het niet alles somberheid wat de klok slaat.

We zijn de wandeling begonnen bij het Everwijnsgoed. Van daar uit beheren mensen enkele landerijen. Het gebruik van kunstmest wordt daarbij vermeden. Zo'n stuk niet bemest land is te zien nadat U de eerste beek bent overgestoken: aan uw rechterhand, tot aan de Bennekomseweg. Al twee jaar lang is hier geen korrel kunstmest meer aan te pas gekomen. Nu reeds komen andere planten tevoorschijn, zoals distels en "zeggen". De variëteit zal de komende jaren nog toenemen. Let U daar maar eens op. U ziet, dat kunstmest een grote invloed heeft op ons natuurlijk milieu !
akkerdistel
Maar neem het onze landbouwers niet kwalijk. Wij allemaal hebben immers door onze konsumptiedrift
meegewerkt aan overdadig bemesten!

Na de twee bruggetjes gaat U linksaf.

Hier werden vroeger de schapen gewassen in de beek. Dit gebeurde op de route van de schaapskooi naar de Renkumse heide.

U vervolgt Uw weg tot U een paar honderd meter verder op een verhard fietspad uitkomt.

Volg dat naar links. Bijna meteen staat U dan voor het landgoed Quadenoord.

Quadenoord
De herkomst van de naam Kwadenoord is niet bekend. Wel zij er mensen geweest, die er verklaringen voor hebben gezocht o.a. deze: op oude kaarten wordt de naam Kwadenoord geschreven als "Quadenoord".
De Quaden behoorden tot een Germaanse volksstam die hier gelijk met de Romeinen in deze streken woonden. De Romeinen hebben sporen achtergelaten in deze streek, de Quaden echter niet. Uit Romeinse geschriften is gebleken dat de Quaden tot de vijanden van de Romeinen werden gerekend.
Een geheel andere mening is, dat de Kwadenoord vroeger een zgn. dodenmoeras was. De kwaden (slechte mensen) werden hierin gedeponeerd. Dit was bij de Romeinen een bekende methode om mensen uit de weg te ruimen.
Ook deden er spookverhalen de ronde, o.a. het verhaal van de "juffer van Grunsfoort" die 's nachts rondspookte. Je moest deze plaats dus mijden. In 1703 komt de naam Kwadenoord voor in de leenregisters.
Sinds 1875 is dit gebied in handen van de familie Koker. Nu ziet U hier een landgoedcamping waar het fijn kamperen is.

U blijft het fietspad volgen. Na een scherpe bocht naar links steekt U bij enkele stenen muurtjes de beken over.

Let U eens op het heldere water. Het water bevriest zelfs in strenge winters maar zelden, want het heeft
de eigenschap dat het bijna constant op dezelfde temperatuur blijft. Er wordt dus een bijzonder milieu geschapen voor plant en dier.
De beekjes zijn ontstaan in de Middeleeuwen, toen de mensen ontdekten, dat het stromende water kon worden gebruikt voor het aandrijven van molens, vanaf de 17e eeuw vooral papiermolens. Deze zijn helaas allemaal verdwenen. Om de watertoevoer op gang te brengen werden aan de bovenloop verschillende zijarmen gegraven (de sprengen} Hiermee kon men het grondwater bereiken. De bodem van de beken werd met een leemlaag bedekt om wegzakken van het water tegen te gaan.

Ca. l km. noordwaarts ligt het natuurvriendenhuis "De Boschbeek" met het natuurhistorisch museum "Tute Natura". Vlakbij dit museum ligt een mooi gebied, "Het Paradijs", waar U langs de sprengkoppen van de Renkumse beek kunt wandelen. Dit is beslist de moeite waard.

Na +50 meter verlaat U het fietspad en loopt links de beukenlaan in.

De beuk
Beuken hebben een tamelijk gladde, wat grijzige stam, die echter vaak groen is van de algen die er op
groeien. De dunne, gladde bast is bijzonder gevoelig voor zonbestraling. Dit is ook de reden waarom men bij het kappen van beuken zo voorzichtig moet zijn. Wanneer de boom plotseling in het zonlicht komt te staan, wanneer bijvoorbeeld zijn buurman is geveld, dan treedt vaak zonnebrand op. 

blad en beukenootjes

De boom heeft daar veel van te lijden en kan zelfs afsterven. In het voorjaar heeft de beuk een prachtig lichtgroen bladerdak.

Op de splitsing gaat U linksaf. Na 200 meter vindt U links een liggende boomstam, die we eens nader gaan bekijken.

Een plekje om te "rusten".

Deze dikke boom nodigt U uit on even te rusten en de omgeving goed in U op te nemen. Aan de andere zijde ziet U het landhuis waar U net langs gewandeld bent.

De akker vóór U is meestal beplant met mais. Misschien vraagt U zich af, hoe oud de boomstam is, waar U nu zo lekker op zit. Wij van het I.V.N. vinden het wel goed, dat de bosbeheerder zo'n stam laat liggen. Dood hout trekt insekten aan en insekten op hun beurt weer vogels. Vooral de spechten kunnen heel wat insekten op.

Ziet U trouwens nog de haksporen van de specht? En hoe is het gesteld met de zwammen en schimmels die het verteringsproces van het dode hout bespoedigen? Uiteindelijk vergaat ook deze stam tot humus, die tal van planten tot voedsel zal dienen.

U gaat weer terug naar de splitsing. Hier gaat U links af. Op de eerst volgende splitsing gaat U weer linksaf.

Let U eens op hoe dicht de zware beuken hier bijeen staan. Na enige tijd ziet U links een groepje coniferen, die er op wijzen dat hier vroeger ooit een park is geweest.

U gaat rechtdoor en wandelt langs een akkertje.

"Het akkertje", zomaar een boom landje midden in het bos
Rechts van het pad moet U eens kijken. Déze akker ligt aan drie zijden beschut door het bos. Het wordt bewerkt door vrijwilligers onder leiding van de mensen van Everwijnsgoed. Men doet hier aan biologische groenteteelt, d.w.z. men maakt alleen gebruik van natuurlijke mest van geiten en schapen en van compost.
Sommigen proberen de principes van de biologisch-dynamische tuinbouw in praktijk te brengen. Dynamisch wil in dit verband zeggen: bij de bewerkingen, inclusief het planten, rekening houden met de stand van de maan.
Wilt U meer weten ? Neemt U dan gerust kontakt op met "Het Everwijnsgoed". Misschien behoort U over een tijdje ook tot deze groentetelers. Interessant is te weten, dat de mensen die hier werken bij voorkeur op fietsafstand wonen. Samen zijn die mensen in staat om maar liefst 32 verschillende soorten groenten te telen.

Aan het eind van dit pad gaat U linksaf. U neemt het tweede pad rechts (op de hoek van de akker).
Voorlopig gaat U dan rechtdoor, ook al ziet het er niet zo overzichtelijk uit.

Aan Uw rechterhand ziet U al snel een heleboel boomstronken. Deze liggen hier al een hele tijd en bieden een uitstekende schuil- en nestgelegenheid voor veel diersoorten. Let U eens op de vele diersporen die hier waar te nemen zijn. Ook heeft hier waarschijnlijk de vos zijn woonplaats, de zgn. vossenburcht.

Even verder staan er rechts drie zeer oude eiken, die hun beste tijd hebben gehad. Het is te vrezen, dat hun stronken binnen niet al te lange tijd ook op de grote hoop terecht zullen komen. Deze eiken zijn inlandse eiken. De inlandse eik heeft veel symboliek en in veel beschavingen was de boom een heilige boom. De Germanen hadden geen tempels, maar vereerden hun goden in "Heilige Wouden". De eik groeit na een
beschadiging gewoon verder. Onder de eik werd vroeger recht gesproken, een zgn. dingboom. Ook werden eiken vaak gebruikt als landschapsmarkering bij een bron of pleisterplaats.

Op de bladeren van inlandse eiken vinden we vaak gallen. De bekendste is de galappel, een rode knikker op het blad. Gallen zijn kinderkamers voor galwespjes,-muggen en -luizen. Een hevige insektenplaag betekent weer een goudmijn voor kleine zangvogels.
knoppen van de inlandse eik
Aan het einde van dit pad gaat U linksaf.

Rechts ziet U dan de akker die U in het begin van de wandeling al gezien heeft.

U neemt de eerste weg rechts. U steekt voorzichtig de drukke weg over die Heelsum met Bennekom verbindt. Een klein stukje links over het fietspad en U staat weer op het punt waar U de wandeling
begonnen bent.

Dit boekje is samengesteld door een werkgroepje van het I.V.N., afdeling Zuid-West Veluwezoom.

De illustraties in het boekje zijn gemaakt door Nelleke Pierik en dhr. M. Kolvoort.

Het landschap op de voorzijde en de boerderij "Everwijnsgoed" zijn gemaakt door Frits Leusink,


Al kennis gemaakt met het I.V.N. ?
Het Instituut voor Natuurbeschermings-educatie (kortweg I.V.N.) is een landelijke organisatie. Daarin werken enthousiaste vrijwilligers, allemaal mensen die de natuur ter harte gaat. Iedereen weet zo langzamerhand dat we voorzichtig met de natuur moeten omgaan. Wat er nog over is van de natuur is het waard om beschermd te worden.
Wilt U meer weten over het I.V.N. of meedoen aan de activiteiten ? Dan kunt U lid worden ! 

Het adres van het landelijk bureau is:
I.V.N.,
Postbus 20123,
1000 HC Amsterdam,
Plantage Middenlaan 41,
1018 DC Amsterdam.
Tel.: 020-228115.


De uitgave van deze route werd mede mogelijk gemaakt door financiële steun van: gelders-utrechtse spaarbank Renkum - Heelsum - Doorwerth - Oosterbeek